Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7807

Datum uitspraak2007-11-14
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704060/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 december 2006 heeft verweerder geweigerd aan appellante subsidie te verlenen voor het projectvoorstel "Labeling milieukwaliteit van woningen".


Uitspraak

200704060/1 Datum uitspraak: 14 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de stichting "Stichting Innonoise", gevestigd te Apeldoorn, appellante, en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 22 december 2006 heeft verweerder geweigerd aan appellante subsidie te verlenen voor het projectvoorstel "Labeling milieukwaliteit van woningen". Bij besluit van 4 mei 2007, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, en zijn besluit van 22 december 2006 gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 11 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 juni 2007. Bij brief van 1 augustus 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door ir. C.J. Padmos en ing. E. Roelofsen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. W. Huiberts, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Krachtens artikel 15.13, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer is vastgesteld de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties milieubeheer (Stcrt. 1999, 173; hierna: de Smom), onder meer gewijzigd bij ministeriële regeling van 14 maart 2005 (Stcrt. 2005, 56).    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Smom wordt onder project verstaan een samenstel van activiteiten, met een bovenprovinciaal, nationaal of internationaal belang, die gericht zijn op milieu of duurzame ontwikkeling en naar hun aard een eenmalig karakter hebben.    Ingevolge artikel 2 van de Smom kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ter ondersteuning van maatschappelijk initiatief op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling subsidie verlenen voor projecten en werkprogramma's.    Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, van de Smom komen voor een projectsubsidie uitsluitend in aanmerking projecten die bijdragen aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling.    Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Smom worden aanvragen met betrekking tot projectsubsidies gelijktijdig beoordeeld op basis van hun geschiktheid om bij te dragen aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling.    Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Smom betrekt de minister bij de beoordeling of en in welke mate een project als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b, bijdraagt aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling, voor zover deze van toepassing zijn, ten minste de volgende aspecten:    a. de mate waarin het project gebaseerd is op een duidelijke probleemanalyse op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling, het project betrekking heeft op een op die probleemanalyse afgestemde doelgroep, op die doelgroep afgestemde middelen worden ingezet die naar verwachting zullen bijdragen aan een oplossing van het geanalyseerde probleem en is voorzien in een adequate evaluatie van het project;    […..] i. de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het, naar het oordeel van de minister, geschatte resultaat van het project. 2.2.    Appellante heeft betoogd dat verweerder bij de beoordeling van haar projectvoorstel niet alle relevante informatie heeft betrokken maar dat hij daarbij meer secundaire aspecten een rol heeft laten spelen. Volgens appellante heeft verweerder, die blijkens diverse publicaties van zijn ministerie aangaf overtuigd te zijn van de wenselijkheid van een geluidlabel, door zich in het primaire en het bestreden besluit op het standpunt te stellen dat - kort weergegeven - een label niet zinvol en nuttig is en dat de behoefte er aan discutabel is, in strijd met zijn eigen beleid gehandeld.    Appellante wijst er voorts op dat de in het besluit van 4 mei 2007 gegeven motivering dat het ontoereikend zijn van de informatie een belangrijke grond vormt voor de afwijzing, in het besluit van 22 december 2006 niet voorkwam. Volgens appellante dient verweerder bij de heroverweging in het kader van de behandeling van het bezwaar slechts uit te gaan van de motivering van het besluit van 22 december 2006. 2.2.1.    Verweerder heeft het projectvoorstel van appellante beoordeeld aan de hand van de criteria genoemd in artikel 9, tweede lid, onder a en i, van de Smom en de aanvraag op grond daarvan ten opzichte van de andere aanvragen op een niet-subsidiabele plaats gerangschikt, enerzijds omdat de milieubijdrage ten opzichte van de overige ingediende projecten niet duidelijk in het projectplan is omschreven en anderzijds omdat in het projectplan onvoldoende is toegelicht wat de meerwaarde is ten opzichte van beschikbare informatiebronnen. Verweerder betoogt dat de aanvraag een goed beeld dient te geven van de voorgenomen activiteiten en de verwachte resultaten van het project, waarbij moet worden ingegaan op de diverse aspecten die op grond van de Smom bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken. Verweerder betoogt dat het de verantwoordelijkheid is van de aanvrager om binnen de vastgestelde periode voor een zo goed mogelijke aanvraag te zorgen. 2.2.2.    Voor zover appellante aanvoert dat de in het besluit van 4 mei 2007 genoemde afwijzingsgronden niet overeenkomen met die welke zijn vervat in het besluit van 22 december 2006, overweegt de Afdeling dat de eerstgenoemde gronden een nadere aan het bezwaar gerelateerde toelichting inhouden op de beoordeling van de aanvraag zoals die is gegeven in het besluit van 22 december 2006. Op die wijze is invulling gegeven aan artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Van schending van dit artikel door verweerder is dan ook geen sprake.    Gelet op artikel 8 van de Smom verloopt de beoordeling van aanvragen om projectsubsidies volgens een zogenoemd tendersysteem, hetgeen inhoudt dat verweerder de ingediende aanvragen gelijktijdig onderling inhoudelijk beoordeelt en ten opzichte van elkaar rangschikt in het licht van de doelstelling en de in artikel 9 van de Smom genoemde criteria. Daarbij komt verweerder beoordelingsvrijheid toe, zodat de Afdeling de beoordeling van de aanvraag van appellante slechts terughoudend kan toetsen. Indien het project een bijdrage levert aan het VROM-beleid en in beginsel voor subsidie in het kader van de Smom in aanmerking kan komen, betekent dit niet zonder meer dat voor een dergelijk project subsidie zal worden verstrekt.    Wat betreft de inhoud van het projectvoorstel heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt gesteld, dat de uitwerking globaal is. Zo zijn onder meer de in het kader van het geluidlabel te hanteren criteria en de totstandkoming daarvan niet uitgewerkt.    Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich met de in het bestreden besluit gegeven motivering in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat het projectvoorstel niet voor subsidieverlening in aanmerking komt. 2.3.    Het beroep is ongegrond. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat. w.g. Hennekens     w.g. Melse Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007 191-209